Klik hier voor grote afbeelding (met gegevens)
Academiegebouw,   Domplein 29 te Utrecht

In 1891 ontwierpen de architecten E. Gugel, C. Vermeys en F.J. van Nieuwenhuis het Academiegebouw in neorenaissance. Achter de indrukwekkende gevel gaat een zich nog steeds uitbreidend en steeds weer verbouwd complex schuil, waarvan de voormalige kapittelzaal van de Dom het belangrijkste onderdeel is: in het huidige gebruik en ook historisch gezien.
De twee haaks op elkaar staande vleugels aan het plein hebben ieder twee hoge bouwlagen onder een schilddak. Waar ze elkaar ontmoeten draagt het dak een forse dakruiter, waarop tevens een steekkap aansluit, behorend bij de schuin in de oksel geplaatste ingangstravee met topgevel, waarin een fors reliëf. De natuurstenen kruisvensters van de begane grond hebben schelpmotieven in hun boogvelden, die van de verdieping worden gedekt door driehoekige frontons. Dorpelbanden verlevendigen de bakstenen gevels. Rijk gebeeldhouwde friezen met onder meer medaillons.
Het interieur bevat veel belangrijke onderdelen. Een verhaal apart is de aula, van oorsprong de kapittelzaal van het Domkapittel.

Er zijn weinig gebouwen in Nederland waarbij de keuze van de bouwstijl zoveel ruzie heeft opgeroepen als bij het Academiegebouw. Toen de Utrechtenaren hun universiteit voor haar 250e verjaardag in 1886 wilden verblijden met een nieuw hoofdgebouw, had niemand dat voorzien. Net als het oude Academiegebouw zou het naast de Domkerk tegen de kloostergang gebouwd worden. Naast die kathedraal hoort neogotiek, vonden velen. Maar neorenaissance is de stijl van ons glorieuze verleden, riep de andere partij. Eigenlijk ging het niet om de stijl, maar om de macht: wie wint? De katholieken, die naar de middeleeuwen terugverlangen of de protestanten, die de Gouden Eeuw koesteren? De regering en de Kamer kwamen eraan te pas. Zo staat dan nu het cadeau te pronken, weggevouwen in de hoek van het plein. Met als subtiele wraak het neogotische poortje naar de kloostergang ernaast.

Tekst: Jean Penders (10-2010). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders